HOGE HOOGTEN EN DONKERE DIEPTEN
Gelegen in een hangmat kijk ik door de foto’s van de afgelopen weken. Het is wonderlijk hoe gebeurtenissen van slechts twee weken terug ontzettend ver weg lijken. Iedere dag zijn er nieuwe indrukken die de vorige naar achteren drukken en zo stapelt dat maar op en op. We ordenen onze herinneringen en besef van tijd op basis van ‘mijlpaaltjes’, indrukwekkende momenten. In het ‘gewone leven’ zijn die over het algemeen minder wel vertegenwoordigd dan op een reis als deze, waardoor ook het tijdsbesef anders is.
Op dit moment heeft de tijd echter tijdelijk zijn ‘normale’ snelheid terug. Dat komt omdat we op een ‘WorkAway’ adres zijn. WorkAway is een online platform waar mensen een pagina kunnen aanmaken als ze reizigers willen verwelkomen bij hen aan huis om te helpen met praktisch werk. Vaak gaat het om klussen zoals tuinieren, dieren verzorgen, onderhoud, bouwen, etc. Wij vonden eenn WA-adresje in de buurt van de stad Sucre, in het dorp Yotala. Het is bij een dame die een stuk grond heeft met daarop een openluchtrestaurant, twee ‘cabins’ (voor WorkAwayers), een werkplaats waar door twee werknemers terracotta tegeltjes worden beschilderd en een flink huis waar zij en haar neef wonen.
Paul is op dit moment scheuren in het stucwerk van het plafond aan het dichten. Twee jonge Duitse backpackers zijn met kapmessen planten aan het kortwieken. Ik lig in de hangmat te wachten tot de vrouw des huizes terugkomt met nieuwe verf zodat ik door kan met het in opknappen van de houten banken en tafels. Ik werk dus vanmiddag in plaats van vanochtend.
We zijn hier niet omdat we geen zin meer hadden om te fietsen. No way! Een WorkAway stond wel op onze verlanglijst, maar liever hadden we een plek gevonden waar we konden leren bouwen met hout of adobe, iets creëren in plaats van achterstallig onderhoud doen. We wilden graag vaardigheden leren die van pas kunnen komen voor als we eens een eigen huisje gaan bouwen. Maar in de afgelopen weken nam de pijn mijn knie ineens weer toe. Dat nadat hij een maand of twee bijna geheel afwezig was geweest. Zelfs tijdens de klim over de hoge Agua Negra pas heb ik geen centje pijn gevoeld! In de afgelopen weken echter wisselden we noodgedwongen het fietsen af met enkele ritjes per lift en bus. Juist terwijl we enorm uitkeken naar het verkennen van Bolivia, en hierna Peru, per fiets! Daarom besloten we om even pas op de plaats te maken. Even van de fiets af, de knie rust geven en daarna met frisse moed, of een herzien plan, weer op pad.
Het lijkt maar zoiets kleins, een pijnlijke knie. Ook als ik het in perspectief zet tot andere gezondheidsklachten. Maar het voelt groot. Inmiddels duurt deze blessure(?) al vijf jaar en is mij in al die tijd door de verschillende fysio’s en artsen vaak hoop maar, naar steeds weer bleek, nooit een oplossing geboden. Maar dan nog, je kunt duizenden dingen mét een slechte knie. En gelukkig heb ik ook het talent om niet bij de pakken neer te zitten en om met volle teugen te genieten van alle grote en kleine fijne dingen die ik doe, zie en beleef. Toch wordt het me af en toe even te veel. De angst voor de belemmeringen op fietsterrein en dus in de wijze hoe ik het liefste leef. Als je zelf een fietser bent begrijp je dit wellicht maar al te goed. Het is niet enkel mijn ‘sport’, niet enkel een ‘vervoersmiddel’ of ‘uitlaatklep’. Het is mijn grote liefde en mijn manier om mijn vrijheid vorm te geven en te beleven.
Af en toe, als de knie even flink zeer doet of maar blijft zeuren, kruip ik in elkaar, liefst onder de deken en dan ben ik even heel stil, ook vanbinnen. Toen Paul van de week zo bij me kwam zitten zei ik hem ‘Ik ben van binnen héél verdrietig. Het doet zo’n pijn in mijn hartje.’ Niet zozeer om de knie. Ik ben niet bezig met hoe die me op andere terreinen kan beletten. Maar mijn fiets voelt als een deel van mijn lijf en leven en soms voel ik de dreiging dat dat deel geamputeerd zal worden. Mijn fiets, mijn vrijheid en mijn grote liefde.
Ik moest hier om te beginnen over schrijven, want ik had geen lust om verslag te doen van de afgelopen weken zonder deze grote boze olifant hier naast mijn hangmat eerst uit de weg te ruimen.
Nu neem ik jullie graag nog even mee terug naar Salta, waar ik de vorige blog eindigde, inmiddels toch al 3,5 week geleden. Tussen Salta en de stad San Salvador de Jujuy ligt een prachtig weggetje door het groen. Smal, soms maar vier meter breed en het kronkelt als een slang. Daarom neemt bijna al het verkeer de omweg via een brede autoweg. We klimmen geleidelijk door het prachtige groen over dit ‘fietspad’ om even later heerlijk naar beneden te zoeven door de kronkelbochten. Er staan maar enkele huisjes aan deze weg, waaronder een klein boerderijtje waar modderige varkens buiten rondscharrelden.
Na enkele dagen op pad worden we door een eerdere WarmShowers gastvrouw getipt op ene Lalo, om bij te overnachten. Het blijkt een kleine oudere man die een stuk grond heeft omgetoverd tot een paradijsje. Het liefst ontvangt hij er dagelijks reizigers om zijn ‘rijkdom’ mee te delen. Omdat het gastenhuisje bezet is veegt hij een ‘carport’ voor ons schoon waar we onze tent op mogen zetten. En dat is een geluk, want ’s nachts valt de regen met pijpenstelen uit de lucht. Vanwege ons enthousiasme over zijn paradijsje, genaamd Eureka, nodigt hij ons uit om zijn huisje te komen bekijken. Een ronde toren van twee verdiepingen gebouwd van adobe (een mengsel van zand, stro, klei en water) met zijn eigen handen. Het is net een kabouterhuisje, zeker als je Paul erin zet. We snuffelen rond, stellen vragen en maken foto’s en mentale notities van de dingen die ons inspireren. Het is niet het eerste huisje waar we ideeën op doen voor wat we zelf wél en níét willen in ons eigen ‘toekomsthuisje’.
Als we na de rondleiding opstappen treffen we direct een fietsend Frans stel dat hetzelfde ‘dagdoel’ heeft als wij; het dorp Humahuaca, om daar de 14-kleurige bergen te gaan bekijken. Eer we daar aankomen is het al tegen drieën. Paul en ik vinden gauw een ‘camping aan huis’ bij een vriendelijke dame en liften dan richting de toeristische hotspot. In de laadbak van een pickup-truck hobbelen we de 20 kilometer en 1000 hoogtemeters. Met gekneusde achterwerken stappen we opgelucht uit als we ‘eindelijk’ boven zijn. We hoopten op een mooie namiddagzon op de bergen en boffen dat we daar nog net wat van meepikken voor de zon achter de donkere wolken verdwijnt. Waar komen die eigenlijk ineens vandaan?
Terug beneden in het dorp is het een drukte van jewelste in de oude smalle straatjes van het centrum. Gelegenheids(?) drum- en panfluitbands en fanfares spelen korte deuntjes herhaling na herhaling terwijl ze door de straten marcheren. Ze lopen een route langs de 14 kruiswegstaties (afbeeldingen van Jezus’ lijdensweg) tot aan het centrale plein voor de kerk. Het is de dag voor pasen. Een streling voor het oor is het zeker niet en als de eerste dikke droppen uit de lucht vallen besluiten Paul en ik richting onze overnachtingsplek te gaan. Als we aankomen is de vrouw des huizes onze fietsen aan het bedekken met een stuk plastic en heeft ze onze fietskleding in de garage opgehangen. Ik had uit tijdsoverwegingen eerder deze middag enkel de tent opgezet maar nog niet ingericht. Terwijl we onze matjes, slaapzakken en meer uit de tassen pakken barst de regen in volle hevigheid los. Onze gastvrouw komt ons onder een paraplu nog dikke dekens aanbieden en eventueel een plastic zeil voor over de tent. Onze slaapzakken en het tent voldoen echter prima. Behalve dan het grondzeil! Al gauw is alles dat in de tent op de grond ligt doorweekt, met als gevolg dat we de volgende ochtend ons hele hebben en houwen in de tuin uitstallen tot de ochtendzon het heeft gedroogd.
Gelukkig schijnt de zon overdag bijna onafgebroken. Op de 3000 meter waar we inmiddels om en nabij zitten zorgt dat voor een heerlijke temperatuur. Zomers, maar niet te heet. We zijn aangekomen ter hoogte van het Boliviaanse altiplano (hoogvlakte) en de route naar de grens is nog slechts een golvende weg. We kamperen op de hoog boven een rivier en zien aan de andere zijde een meisje samen met haar peuter broertje geiten hoeden. Op onze laatste fietsdag in Argentinië zien we dan eindelijk de lama’s en alpaca’s in groten getale! Met roze strikjes in hun oren (alsof ze een schoonheidswedstrijd hebben gewonnen) dartelen ze (de jonkies vooral) over de vlakte. Giraf en wij kijken onze ogen uit!
In grensstadje Quiaca mogen we op het terrein van de kerk onze tent opzetten. Het ligt aan de plaza maar gaat ’s nachts op slot dus we staan er veilig en lekker rustig (denken we). Om middernacht worden we echter gewekt door een fanfar! Zo’n half uur lang komt het geluid alsmaar dichterbij tot de bende op zo’n 100 meter van ons vandaan, op de plaza, tot stilstand en stilte komt.
In twee dagen fietsen we naar de eerstvolgende stad, Tupiza. Als we daar informeren naar de bustijden en -prijzen voor een rit naar Uyuni blijkt er een bus voor een klein prijsje op het punt van vertrekken te staan. ‘Doe jij de fietsen dan haal ik eten!’ zeg ik tegen Paul en ren er vandoor richting de kraampjes. Als ik een paar minuten later terugkom met wat witte en gefrituurde broodjes en een rol koekjes heeft Paul onze fietsen er al bijna in liggen. Snel koop ik nog twee tot de rand gevulde bekers sinaasappelsap bij een verkoper naast de bus en een minuut later rijden we. Als ik naar onze plaatsen loop voel ik iemand zachtjes in mijn blote kuit knijpen. Ik kijk om en zie een oud vrouwtje zonder tanden gniffelen met pretoogjes. ‘Wat een grappig omatje’, denk ik. Als de bus een uur later stopt voor de lunch komt het omatje naast me op een bankje zitten. We kletsen wat. Ze is 90 jaar, biecht ze op, nadat ze me eerst heeft geprobeerd wijs te maken dat ze 100 is. Ze blijft af en toe in het vel van mijn blote been knijpen en barst dan uit in een tandeloos lachen. Ze vindt het maar wat grappig dat ik hier in mijn korte broekje zit. Volgens haar véél te koud op deze hoogte! We vergelijken onze handen (die van haar zijn piepklein en gerimpeld) en ze zegt dat mijn huid hier net zo zwart gaat kleuren als mijn fietsbroek. We zijn een bezienswaardigheid voor de andere reizigers die toch niets anders te doen hebben tijdens deze tussenstop. 90 jaar, alleen op pad met de bus en dan zo’n lol kunnen hebben om je eigen grapjes… een vrouw om een voorbeeld aan te nemen.
Het is 7:00 ’s ochtends… TOETTOETERDETOET DRUMDRUM. Dáár is de fanfare weer, met hetzelfde repetitieve deuntje als vannacht. Wederom komt hij op de plaza tot stilstand, maar ditmaal niet tot stilte. Als we een uurtje later met onze fietsen bij de pastorie wegrollen is er op straat een grootse ceremonie gaande. Het is de herdenking van de oorlog om de Malvinas (de Falkland eilanden). Hoewel deze oorlog naar wij hebben begrepen nooit geheel beslecht is kun je één ding niet meer vergeten als je in Argentinië hebt gereisd. ‘LOS MALVINAS SON ARGENTINAS’. Dit staat door het hele land verspreid op borden te lezen, te pas en te onpas, langs de weg en bij iedere volledig ongerelateerde bezienswaardigheid.
Na onze laatste Argentijnse pesos te hebben uitgegeven aan alfajores (de Prince-achtige chocoladekoeken die ik zo lekker vond), chips en pindakaas, fietsen we naar de grens, naar Bolivia! Over een pad dat bovenlangs de grensposten loopt rennen onafgebroken mannen en vrouwen achter karretjes heen en weer. Zwaargebouwde vrouwen in traditionele rokken, kniekousen en met lange vlechten, mannen met ronde buiken die onder hun polo’s uit hangen en enkele slanke moderne sportievelingen op sportschoenen. De karretjes op twee wielen zijn volgeladen met goederen. Is dit hoe goederen hier geëxporteerd en geïmporteerd worden? Met tientallen hollende mannen en vrouwen in plaats van de vrachtwagen de grens te laten passeren? Wellicht is het enkel handel tussen de twee grenssteden die slechts door een hek gescheiden direct tegen elkaar aan liggen. Het is een gezellige drukte in de grensstad. Direct valt de kleurigheid op. In een piepklein tentje drinken we een koffie en een vruchtensap. We doen navraag over de personentrein richting Uyuni, volgens de officiële website één van de twee trajecten in Bolivia dat nog in gebruik is. Tot onze teleurstelling rijden er echter sinds de pandemie geen personentreinen meer en ziet het er ook niet naar uit dat dat binnen afzienbare tijd weer op gang komt. De mensen reizen hier liever per bus: sneller, goedkoper en (naar hun mening) comfortabeler.
In twee dagen fietsen we naar de eerstvolgende stad, Tupiza. Als we daar informeren naar de bustijden en -prijzen voor een rit naar Uyuni blijkt er een bus voor een klein prijsje op het punt van vertrekken te staan. ‘Doe jij de fietsen dan haal ik eten!’ zeg ik tegen Paul en ren er vandoor richting de kraampjes. Als ik een paar minuten later terugkom met wat witte en gefrituurde broodjes en een rol koekjes heeft Paul onze fietsen er al bijna in liggen. Snel koop ik nog twee tot de rand gevulde bekers sinaasappelsap bij een verkoper naast de bus en een minuut later rijden we. Als ik naar onze plaatsen loop voel ik iemand zachtjes in mijn blote kuit knijpen. Ik kijk om en zie een oud vrouwtje zonder tanden gniffelen met pretoogjes. ‘Wat een grappig omatje’, denk ik. Als de bus een uur later stopt voor de lunch komt het omatje naast me op een bankje zitten. We kletsen wat. Ze is 90 jaar, biecht ze op, nadat ze me eerst heeft geprobeerd wijs te maken dat ze 100 is. Ze blijft af en toe in het vel van mijn blote been knijpen en barst dan uit in een tandeloos lachen. Ze vindt het maar wat grappig dat ik hier in mijn korte broekje zit. Volgens haar véél te koud op deze hoogte! We vergelijken onze handen (die van haar zijn piepklein en gerimpeld) en ze zegt dat mijn huid hier net zo zwart gaat kleuren als mijn fietsbroek. We zijn een bezienswaardigheid voor de andere reizigers die toch niets anders te doen hebben tijdens deze tussenstop. 90 jaar, alleen op pad met de bus en dan zo’n lol kunnen hebben om je eigen grapjes… een vrouw om een voorbeeld aan te nemen.
Vanwege mijn opspelende kniepijn moeten we keuzes maken; wat fietsen we wel en wat ‘slaan we over’. We willen graag over de Salar de Uyuni fietsen. We hebben al zó veel te gekke foto’s daarvan gezien en goede verhalen over gehoord van andere fietsers. Terwijl Paul in de hotelkamer aan zijn blog werkt loop ik over de markt in de stad. Daar is werkelijk alles te koop en het is er gezellige druk. In Argentinië deden we de meeste van onze inkopen in winkeltjes. ‘Tienda, kiosko, supermercardo, negocio, almacen’, allemaal namen voor ongeveer hetzelfde soort buurtwinkeltjes. Hier moet je echter op de markt zijn zie ik! Ik kom terug met de ingrediënten voor een knoflooksoep (wat een fiasco wordt) en een reep chocolade (welke smaakt als de bruine suikerbeestjes van Sinterklaas vroeger). Bij een tour agency vraag ik naar de staat van de Salar de Uyuni op dit moment. Tijdens het regenseizoen staat er namelijk vaak een flinke laag water op. Die trekt niet in de grond maar moet door de tijd heen verdampen. We zitten net ná het regenseizoen… kunnen we er al op? Ik moet Paul het slechte nieuws brengen: er ligt nog een flinke laag water op het zout. Er zijn droge stukken, maar er is geen beginnen aan om de vlakte op dit moment met de fiets over te steken. Om nog maar te zwijgen beginnen over de schadelijkheid van zo’n spray zoutwater voor onze fietsen.
We balen er een beetje van. Zeker Paul had er erg naar uitgekeken. We besluiten de volgende dag aan het eind van de middag zonder bagage naar de vlakte te fietsen. Het is een mooi gezicht en we schieten enkele fotootjes. Overal om ons heen zien we toeristen op tour met jeeps door de plassen rijden. Dat kan voor die auto’s toch ook niet goed zijn.. De zon zakt vuurrood in het zout en in het donker fietsen we de vlakke 22 kilometer terug naar ons hotel. Aan het centrale plein check ik zo’n zeven pizzeria’s. We hebben best zin in een pizza op de hotelkamer. Maar ze zijn allemaal te duur naar onze smaak. Niet gek, want het is hier een toeristische hotspot en daar is de boel op ingericht. Aan de tafeltjes zitten alleen maar westerlingen met hun telefoons en laptops op tafel. We fietsen een paar straatjes terug waar we eerder de drukbezochte lokale eettentjes hadden gespot. Kip, kip en nog eens kip! Kip dan maar, voor een keertje? Ik vraag om een poot. Áls ik dan vlees eet wil ik ook dat er een bot in zit. Dat het dier en lichaamsdeel herkenbaar blijft. We smikkelen er eigenlijk best wel van en kijken elkaar glimlachend aan. We zijn allebei blij dat we een lief hebben die liever hier op een plastic stoeltje aan een lokaal bordje zit dan tussen de andere toeristen in een ‘fancy’ restaurant.
Mijn knie laat inmiddels flink van zich horen en aangezien we hier toch niet kunnen fietsen waar we voor kwamen en de omgeving verder maar een beetje een dorre boel is besluiten we wéér een bus te nemen. Dit keer naar Potosí. De hoogste stad(!) ter wereld, zo wordt geclaimd. Een nieuwe stad een nieuw hostel… ik begin ons tentje wel een beetje te missen. Voor de toerist in Potosí is er één ‘must visit’, de mijnen. Zowel Paul als ik zetten vraagtekens bij de ethiek van zo’n bezoek. Deze mijnen stammen uit de 16e eeuw toen de Spaanse bezetters zilver ontdekten in de bergen rondom Potosí. Binnen no-time zetten zij de Indiaanse bevolking aan het werk om als slaven in zilvermijnen te werken. Deze lokale bevolking vulden ze nog aan met vele tot-slaaf-gemaakten uit Afrika. Al het zilver werd naar Spanje getransporteerd en Potosí zelf groeide uit tot de grootste en welvarendste stad van zuid-Amerika.
300 jaar en 8 miljoen overleden slaven later waren de mijnen uitgeput. De stad trok leeg en enkel een armoedige lokale bevolking bleef over. In deze zelfde mijnen wordt nu nog steeds gewerkt, maar enkel door particuliere ondernemers. Omdat Potosí op 4067meter hoogte ligt heeft het geen andere industrie en is 85% van de inwoners direct of indirect afhankelijk van de mijnbouw. Er worden nu echter nog maar in kleine hoeveelheden zilver en verder vooral zink, tin en lood wordt gedolven. Toch groeien de kinderen van mijnwerkers ook nu nog op tot mijnwerker.
En in deze, nog actieve, mijnen kun je als toerist dus een kijkje gaan nemen. Tussen mijnwerkers die vaak al van kinds af aan in de mijnen werken, rond hun 50e levensjaar ziek en afgeleefd zijn en ondanks dat alles amper brood op de plank hebben. Willen we dat zien? Vroegen we ons af. Kunnen we dat aan onszelf verantwoorden? We spraken hier samen over en besloten uiteindelijk te kiezen voor een organisatie die (zover wij konden achterhalen) de mijnwerkers ook ondersteunt door hen een deel van de tijd werk te bieden als gids. Het feit dat er op zondag, onze dag van bezoek, geen mijnwerkers aan het werk zouden zijn vonden we eerder een opluchting dan een teleurstelling.
Ook onze gids is parttime mijnwerkers parttime gids. Hij neemt ons om te beginnen mee naar de ‘miners-market’ waar sommige mijnwerkers ontbijten en waar cocabladeren, sigaretten, frisdrank, dynamiet, pure alcohol (om te drinken) en andere mijnwerkers-‘benodigdheden’ te koop zijn. Van de cocabladeren wordt beweerd dat ze helpen tegen de symptomen van hoogteziekte. Voor de mijnwerkers die in deze streek geboren zijn is dat echter niet nodig. Zij kauwen ze de gehele dag om hongergevoel tegen te gaan en energiek te blijven. Zo hoeven ze niet de mijn uit om te lunchen maar kunnen ze de hele dag doorwerken. We werden uitgenodigd om hier wat te kopen als presentje, mochten we toch nog zondagse mijnwerkers treffen. Paul en mij leek het de moeite waard om buiten de platgetreden paden te treden en, in plaats van voor de aanbevolen sigaretten, cocabladeren en alcohol te kiezen, gaan we voor een lekker stuk zeep, toffees en vruchtendrank.
Als we bij de mijn aankomen treffen we enkel vrouwen en kinderen die vlak bij de ingang van de mijn wonen. Mijnwerkers weduwen, volgens onze gids. Hij vraagt ons of hij de dames en kinderen onze toffees mag geven. Volgens mijnwerkers zijn chocolade en andere lekkernijen namelijk voor baby’s, zegt hij. De mijnwerkers zijn macho’s, ze zijn trots op hun werk en zwijgen over gezondheidsklachten en de (dodelijke) ongelukken die geregeld gebeuren. Onze gids neemt ons in de mijn als eerste mee naar een beeltenis van een gek mannetje. De god/duivel van de mijnwerkers. Elke vrijdag wordt er bij hem pure alcohol gedronken en sigaretten gerookt en worden er offers gebracht om te vragen om een grote zilverader die hun rijk zal maken. Het is er vooral een bende van lege drankflessen, cocabladeren en sigarettenpeuken die maar eens in het jaar opgeruimd wordt als de mijn ook wordt gezegend door het offeren van een even aantal lama’s. Diens bloed wordt bij de ingang, door de gangen en over het stenen mannetje uitgesmeerd. Een even aantal, voor alles, want oneven aantallen (evenals vrouwen in de mijn) brengen ongeluk. Onze gids vertelt ons over de mogelijkheid tot het vergaren van rijkdom in de mijn. Mijnwerken is volledig gebaseerd op ‘Good Luck’ zegt hij. Heel af en toe gebeurt het dat een mijnwerker in zijn gang een brede zilverader aantreft. Als jij de gelukkige ‘eigenaar’ van die gang ben kun je binnen korte tijd het mijnwerk ontstijgen en voor je het weet heb je villa’s in Buenos Aires, Santiago en een buitenhuis op Mallorca. Maar ja, dan moet je wel héél veel geluk hebben. De meeste mijnwerkers mogen al heel blij zijn als ze brood op de plank hebben, hun kinderen naar school kunnen sturen en op hun 50e nog niet aan de beademing of onder de zoden liggen. Het bezoek was de moeite waard, daar zijn we het over eens. We begrijpen nu beter waar de mensen hier in Potosí van afhankelijk zijn en hoe zwaar het leven van de nog actieve mijnwerkers werkelijk is. Het blijft bijna ongelofelijk dat honderden mannen hier zes dagen per week zo’n 12 uur per dag onder de grond verdwijnen, op zoek naar dat beetje zilver, zichzelf verdovend met sigaretten, alcohol en cocabladeren om dat ellendige werk aan te kunnen.
Inmiddels hebben we een afspraak gemaakt met de dame van het WorkAway adres. We kunnen er over drie dagen terecht en tot haar locatie is het 140km fietsen, meer bergaf dan -op. Iedere ochtend als we op de fiets stappen beleef ik het weer. ‘Wat is het HEERLIJK om weer op de fiets te zitten!’ zeg ik telkens tegen Paul. Ook geniet ik ervan weer in ons eigen huisje, ons tentje, te kruipen ‘s avonds. De eerst avond op het erf van een klein boerderijtje met enkele varkens en een bende pups. De tweede avond met uitzicht op de ‘Puente Sucre’, een uit de kluiten gewassen hangbrug naar een klein dorpje aan de overzijde van de rivier.
En nu zijn we dus in Yotala, aan het schuren, verven, plamuren, timmeren en in de middagen rust en soms een spelletje. Beide zaterdagen bezochten we de stad Sucre waar we de mooie koloniale binnenstad bewonderden en vooral genoten van de gezellige drukte en de vele geuren en kleuren op de grote markt. Over enkele dagen zit onze tijd hier erop. We hebben beide veel zin om weer op de fiets te stappen. Hoe dat zal gaan met de knie is te bezien, maar we willen en gaan in ieder geval weer op pad! Om te beginnen richting Cochabamba. Dat klinkt alleen al leuk, ritmisch en kleurig. Of het dat ook is en hoe de weg er naartoe ons vergaat, dát lees je in de volgende blog!
Voor nu, een hartelijke groet vanuit het hart van Bolivia.
Hasta luego!
Wat een leuke verhalen weer. Alsof je er zelf bij bent!
Sterkte met de knie! (niet te hard trappen dus)
Zo dat was weer een spannende reis , en veel leuke foto,s erbij , hopelijk kun je met je knie toch nog verder komen .
En ik wens jullie verder een goede reis , en hopelijk horen we binnenkort weer van jullie . XXX groetjes Mieke
Hé hangmatblogger 😁
Wát een overvloed aan ervaringen. Wordt je daar niet moe van in je hoofd?
Wees lief voor je knieën en ze zullen je overal volgen. 😘
Fijn dat je even geen last van je knie hebt.
En die rauwe kip zou ik ook niet gegeten hebben hoor 😢
Dat taartje daarentegen ziet er wel lekker uit 😋
Groetjes aan Paul en tot de volgende.
Ha meisje, eindelijk je blog gelezen, daar had ik een zondagmiddag voor nodig, maar deze blijkt zeer goed besteed.
Veel wetenswaardige informatie over de lokale geschiedenis
en dagelijks inspanningen om in levens onderhoud te voorzien,
indrukwekkend maar ook beschamend als je je opnieuw realiseert hoe wij Europeanen
welvaren op hun koloniale buit ten koste van ooit miljoenen mensenlevens.
De kip ziet er rauw uit, maar die zal toch wel gekookt zijn ???
Maar waarschijnlijk niet afkomstig uit de bio-industrie ???
Prachtige fotoos opnieuw,
die mij even laten vergeten dat ik hier mijn enigszins saaie Tilburgse leven leid.
Goed geschreven over je zielenroerselen met betrekking tot je verknochtheid aan het fietsen,
en je zorgen daarover!
En nu op naar Cochabamba ! dat jullie de weg mogen blijven gaan die je goed doet,
veeeeeeeeeeeeele lieve groeten, ook aan lieve schoonzoon Paul van je mamaMia