Hoge hoogten en diepe diepten
Na twee weken van schoonmaken, schuren, schilderen en plamuren, in ruil voor eten en onderdak, verlaten we ons WorkAway adres. We hebben beide veel zin om weer op de fiets te stappen. We starten met de 20km naar Sucre, die we reeds tweemaal per microbusje aflegden. Een klim, maar niets vergeleken met de klim die we in de stad nog voor onze kiezen krijgen. Paul navigeert ons door de drukke stad en kiest zoveel mogelijk de kleinere, rustigere weggetjes. En zo worstelen we ons al zigzaggend uiteindelijk over een weggetje van zo’n 25% naar de weg die ons Sucre uit zal leiden. We zijn in ons nopjes als we even laten tijdens de afdaling omkijken naar de stad die we achter ons laten. Wij trekken weer lekker het land in!
Pfoe!! Het fietsen na twee weken ‘rust’ valt ons zwaarder dan gedacht. We rijden 65km waarvan een groot deel dalend, toch zijn we beide aan het eind van ons Latijn als we aan het eind van de middag onze tent opzetten aan de Rio Chico. Na twee weken warm douchen genieten we er toch van ons weer in het koude rivierwater te wassen. De volgende dag is het niet veel anders. Na 52km ligt Paul naast de weg met lege benen uit te puffen. Ik parkeer mijn fiets en ga op zoek naar een kampeerplekje. Tot mijn grote vreugde vind ik een paradijselijk grasveldje aan de vrijwel droge rivierbedding waar ik Paul trots naartoe leidt. Als ik het paadje overdoe met mijn fiets aan de hand hoor ik gauw een luid sissen. “IK HEB LEK!” roep ik tegen Paul. Er zit saus in mijn banden die het lek zou moeten dichten maar voor nu bubbeltje die door het gaatje naar buiten. Blijven rollen is het devies, zodat de smurrie zich naar het gaatje kan begeven en dus loop ik door met mijn fiets aan de hand. Nog voor we bij het veldje aangekomen zijn is het sissen gestopt en het gaatje gedicht. Wauw! Wat een wonderspul! Gelukkig niet ook nog een band te plakken vanavond.
De derde dag rijden we een stuk vlotter. Onze benen raken weer aan hun werk gewend! Ook mijn knie begint na twee tegenvallende dagen wat soepeler mee te draaien. We verlaten de ‘Tropical Valley’ en rijden een steeds mooier wordende omgeving binnen. Als we kamperen in een droge rivierbedding (deze tijd van het jaar valt er hier geen druppel meer) passeren dames met kuddes koeien en geiten onze tent. De geitenhoedster spreekt geen Spaans, enkel Quechua. Ze lijkt het maar een vreemde boel te vinden, twee witte mensen in een tent op haar ‘pad’ door de bedding.
Hoe dichter we bij Cochabamba komen hoe indrukwekkender de natuur wordt. Ondanks dat we over de hoofdweg fietsen voelt het alsof we behoorlijk ‘out there’ zijn in het binnenland. Het is rustig op de weg, hij is niet breed en hij slingert bergen op en af. In de dorpjes naast de weg is vaak minder te verkrijgen dan we verwachtten. Gelukkig is er overal drinkwater, maar zelf naar een ui of brood is het behoorlijk zoeken. Bij een piepklein kioskje in en piepklein dorpje kopen we een rol crackertjes en een rol koekjes om onze honger tijdelijk te stillen, hopend in het volgende dorp weer brood te vinden.
De laatste 50 kilometer voor Cochabamba komen we al in stads gebied. Fijn wat betreft de beschikbaarheid van voedsel, minder fijn qua drukte. Tussen de strook bebouwing langs de inmiddels brede drukke weg moeten we een kampeerplekje zien te vinden. We spotten een onaf bouwsel met daarachter naar het schijnt een stuk grond met bomen en gras. TOP! (denken we) Maar als we zorgeloos onder de bomen door fietsen op zoek naar een goed plekje roept Paul plots “Het ligt hier vol met stekels!!!!!”. We stappen af en inspecteren onze banden. In ieder van mijn banden zitten zeker vier stekels. De saus pruttelt er langs naar buiten. De achterband weet ik nog te redden (tijdelijk, zal blijken). De voorband is echter ten dode opgeschreven. De saus loopt door de vele gaten de buitenband in, zoveel lekkage kan het niet aan. De grote stekels snijdt Paul af en laten we in onze banden zitten. Wellicht dicht de saus beter de randjes eromheen dan het grote gat dat ontstaat als we ze eruit halen. Ik maak ik plek stekelvrij voor onze tent en help nog even de boerin van het buurland zoeken naar een kalfje (tevergeefs). De volgende ochtend vervangen we (terug aan de weg) mijn voorband. Tot onze verbazing en blijdschap zijn de anderen banden nog hard, met stekels en al!
Cochabamba blijkt een levendige bruisende stad, zoals de ritmische naam al doet vermoeden. Er is een ENORME markt in het centrum die via winkels en
Terug beneden in het dorp is het een drukte van jewelste in de oude smalle straatjes van het centrum. Gelegenheids(?) drum- en panfluitbands en fanfares spelen korte deuntjes herhaling na herhaling terwijl ze door de straten marcheren. Ze lopen een route langs de 14 kruiswegstaties (afbeeldingen van Jezus’ lijdensweg) tot aan het centrale plein voor de kerk. Het is de dag voor pasen. Een streling voor het oor is het zeker niet en als de eerste dikke droppen uit de lucht vallen besluiten Paul en ik richting onze overnachtingsplek te gaan. Als we aankomen is de vrouw des huizes onze fietsen aan het bedekken met een stuk plastic en heeft ze onze fietskleding in de garage opgehangen. Ik had uit tijdsoverwegingen eerder deze middag enkel de tent opgezet maar nog niet ingericht. Terwijl we onze matjes, slaapzakken en meer uit de tassen pakken barst de regen in volle hevigheid los. Onze gastvrouw komt ons onder een paraplu nog dikke dekens aanbieden en eventueel een plastic zeil voor over de tent. Onze slaapzakken en het tent voldoen echter prima. Behalve dan het grondzeil! Al gauw is alles dat in de tent op de grond ligt doorweekt, met als gevolg dat we de volgende ochtend ons hele hebben en houwen in de tuin uitstallen tot de ochtendzon het heeft gedroogd.
Gelukkig schijnt de zon overdag bijna onafgebroken. Op de 3000 meter waar we inmiddels om en nabij zitten zorgt dat voor een heerlijke temperatuur. Zomers, maar niet te heet. We zijn aangekomen ter hoogte van het Boliviaanse altiplano (hoogvlakte) en de route naar de grens is nog slechts een golvende weg. We kamperen op de hoog boven een rivier en zien aan de andere zijde een meisje samen met haar peuter broertje geiten hoeden. Op onze laatste fietsdag in Argentinië zien we dan eindelijk de lama’s en alpaca’s in groten getale! Met roze strikjes in hun oren (alsof ze een schoonheidswedstrijd hebben gewonnen) dartelen ze (de jonkies vooral) over de vlakte. Giraf en wij kijken onze ogen uit!
In grensstadje Quiaca mogen we op het terrein van de kerk onze tent opzetten. Het ligt aan de plaza maar gaat ’s nachts op slot dus we staan er veilig en lekker rustig (denken we). Om middernacht worden we echter gewekt door een fanfar! Zo’n half uur lang komt het geluid alsmaar dichterbij tot de bende op zo’n 100 meter van ons vandaan, op de plaza, tot stilstand en stilte komt.
In twee dagen fietsen we naar de eerstvolgende stad, Tupiza. Als we daar informeren naar de bustijden en -prijzen voor een rit naar Uyuni blijkt er een bus voor een klein prijsje op het punt van vertrekken te staan. ‘Doe jij de fietsen dan haal ik eten!’ zeg ik tegen Paul en ren er vandoor richting de kraampjes. Als ik een paar minuten later terugkom met wat witte en gefrituurde broodjes en een rol koekjes heeft Paul onze fietsen er al bijna in liggen. Snel koop ik nog twee tot de rand gevulde bekers sinaasappelsap bij een verkoper naast de bus en een minuut later rijden we. Als ik naar onze plaatsen loop voel ik iemand zachtjes in mijn blote kuit knijpen. Ik kijk om en zie een oud vrouwtje zonder tanden gniffelen met pretoogjes. ‘Wat een grappig omatje’, denk ik. Als de bus een uur later stopt voor de lunch komt het omatje naast me op een bankje zitten. We kletsen wat. Ze is 90 jaar, biecht ze op, nadat ze me eerst heeft geprobeerd wijs te maken dat ze 100 is. Ze blijft af en toe in het vel van mijn blote been knijpen en barst dan uit in een tandeloos lachen. Ze vindt het maar wat grappig dat ik hier in mijn korte broekje zit. Volgens haar véél te koud op deze hoogte! We vergelijken onze handen (die van haar zijn piepklein en gerimpeld) en ze zegt dat mijn huid hier net zo zwart gaat kleuren als mijn fietsbroek. We zijn een bezienswaardigheid voor de andere reizigers die toch niets anders te doen hebben tijdens deze tussenstop. 90 jaar, alleen op pad met de bus en dan zo’n lol kunnen hebben om je eigen grapjes… een vrouw om een voorbeeld aan te nemen.
Het is 7:00 ’s ochtends… TOETTOETERDETOET DRUMDRUM. Dáár is de fanfare weer, met hetzelfde repetitieve deuntje als vannacht. Wederom komt hij op de plaza tot stilstand, maar ditmaal niet tot stilte. Als we een uurtje later met onze fietsen bij de pastorie wegrollen is er op straat een grootse ceremonie gaande. Het is de herdenking van de oorlog om de Malvinas (de Falkland eilanden). Hoewel deze oorlog naar wij hebben begrepen nooit geheel beslecht is kun je één ding niet meer vergeten als je in Argentinië hebt gereisd. ‘LOS MALVINAS SON ARGENTINAS’. Dit staat door het hele land verspreid op borden te lezen, te pas en te onpas, langs de weg en bij iedere volledig ongerelateerde bezienswaardigheid.
Na onze laatste Argentijnse pesos te hebben uitgegeven aan alfajores (de Prince-achtige chocoladekoeken die ik zo lekker vond), chips en pindakaas, fietsen we naar de grens, naar Bolivia! Over een pad dat bovenlangs de grensposten loopt rennen onafgebroken mannen en vrouwen achter karretjes heen en weer. Zwaargebouwde vrouwen in traditionele rokken, kniekousen en met lange vlechten, mannen met ronde buiken die onder hun polo’s uit hangen en enkele slanke moderne sportievelingen op sportschoenen. De karretjes op twee wielen zijn volgeladen met goederen. Is dit hoe goederen hier geëxporteerd en geïmporteerd worden? Met tientallen hollende mannen en vrouwen in plaats van de vrachtwagen de grens te laten passeren? Wellicht is het enkel handel tussen de twee grenssteden die slechts door een hek gescheiden direct tegen elkaar aan liggen. Het is een gezellige drukte in de grensstad. Direct valt de kleurigheid op. In een piepklein tentje drinken we een koffie en een vruchtensap. We doen navraag over de personentrein richting Uyuni, volgens de officiële website één van de twee trajecten in Bolivia dat nog in gebruik is. Tot onze teleurstelling rijden er echter sinds de pandemie geen personentreinen meer en ziet het er ook niet naar uit dat dat binnen afzienbare tijd weer op gang komt. De mensen reizen hier liever per bus: sneller, goedkoper en (naar hun mening) comfortabeler.
In twee dagen fietsen we naar de eerstvolgende stad, Tupiza. Als we daar informeren naar de bustijden en -prijzen voor een rit naar Uyuni blijkt er een bus voor een klein prijsje op het punt van vertrekken te staan. ‘Doe jij de fietsen dan haal ik eten!’ zeg ik tegen Paul en ren er vandoor richting de kraampjes. Als ik een paar minuten later terugkom met wat witte en gefrituurde broodjes en een rol koekjes heeft Paul onze fietsen er al bijna in liggen. Snel koop ik nog twee tot de rand gevulde bekers sinaasappelsap bij een verkoper naast de bus en een minuut later rijden we. Als ik naar onze plaatsen loop voel ik iemand zachtjes in mijn blote kuit knijpen. Ik kijk om en zie een oud vrouwtje zonder tanden gniffelen met pretoogjes. ‘Wat een grappig omatje’, denk ik. Als de bus een uur later stopt voor de lunch komt het omatje naast me op een bankje zitten. We kletsen wat. Ze is 90 jaar, biecht ze op, nadat ze me eerst heeft geprobeerd wijs te maken dat ze 100 is. Ze blijft af en toe in het vel van mijn blote been knijpen en barst dan uit in een tandeloos lachen. Ze vindt het maar wat grappig dat ik hier in mijn korte broekje zit. Volgens haar véél te koud op deze hoogte! We vergelijken onze handen (die van haar zijn piepklein en gerimpeld) en ze zegt dat mijn huid hier net zo zwart gaat kleuren als mijn fietsbroek. We zijn een bezienswaardigheid voor de andere reizigers die toch niets anders te doen hebben tijdens deze tussenstop. 90 jaar, alleen op pad met de bus en dan zo’n lol kunnen hebben om je eigen grapjes… een vrouw om een voorbeeld aan te nemen.
Vanwege mijn opspelende kniepijn moeten we keuzes maken; wat fietsen we wel en wat ‘slaan we over’. We willen graag over de Salar de Uyuni fietsen. We hebben al zó veel te gekke foto’s daarvan gezien en goede verhalen over gehoord van andere fietsers. Terwijl Paul in de hotelkamer aan zijn blog werkt loop ik over de markt in de stad. Daar is werkelijk alles te koop en het is er gezellige druk. In Argentinië deden we de meeste van onze inkopen in winkeltjes. ‘Tienda, kiosko, supermercardo, negocio, almacen’, allemaal namen voor ongeveer hetzelfde soort buurtwinkeltjes. Hier moet je echter op de markt zijn zie ik! Ik kom terug met de ingrediënten voor een knoflooksoep (wat een fiasco wordt) en een reep chocolade (welke smaakt als de bruine suikerbeestjes van Sinterklaas vroeger). Bij een tour agency vraag ik naar de staat van de Salar de Uyuni op dit moment. Tijdens het regenseizoen staat er namelijk vaak een flinke laag water op. Die trekt niet in de grond maar moet door de tijd heen verdampen. We zitten net ná het regenseizoen… kunnen we er al op? Ik moet Paul het slechte nieuws brengen: er ligt nog een flinke laag water op het zout. Er zijn droge stukken, maar er is geen beginnen aan om de vlakte op dit moment met de fiets over te steken. Om nog maar te zwijgen beginnen over de schadelijkheid van zo’n spray zoutwater voor onze fietsen.
We balen er een beetje van. Zeker Paul had er erg naar uitgekeken. We besluiten de volgende dag aan het eind van de middag zonder bagage naar de vlakte te fietsen. Het is een mooi gezicht en we schieten enkele fotootjes. Overal om ons heen zien we toeristen op tour met jeeps door de plassen rijden. Dat kan voor die auto’s toch ook niet goed zijn.. De zon zakt vuurrood in het zout en in het donker fietsen we de vlakke 22 kilometer terug naar ons hotel. Aan het centrale plein check ik zo’n zeven pizzeria’s. We hebben best zin in een pizza op de hotelkamer. Maar ze zijn allemaal te duur naar onze smaak. Niet gek, want het is hier een toeristische hotspot en daar is de boel op ingericht. Aan de tafeltjes zitten alleen maar westerlingen met hun telefoons en laptops op tafel. We fietsen een paar straatjes terug waar we eerder de drukbezochte lokale eettentjes hadden gespot. Kip, kip en nog eens kip! Kip dan maar, voor een keertje? Ik vraag om een poot. Áls ik dan vlees eet wil ik ook dat er een bot in zit. Dat het dier en lichaamsdeel herkenbaar blijft. We smikkelen er eigenlijk best wel van en kijken elkaar glimlachend aan. We zijn allebei blij dat we een lief hebben die liever hier op een plastic stoeltje aan een lokaal bordje zit dan tussen de andere toeristen in een ‘fancy’ restaurant.
Mijn knie laat inmiddels flink van zich horen en aangezien we hier toch niet kunnen fietsen waar we voor kwamen en de omgeving verder maar een beetje een dorre boel is besluiten we wéér een bus te nemen. Dit keer naar Potosí. De hoogste stad(!) ter wereld, zo wordt geclaimd. Een nieuwe stad een nieuw hostel… ik begin ons tentje wel een beetje te missen. Voor de toerist in Potosí is er één ‘must visit’, de mijnen. Zowel Paul als ik zetten vraagtekens bij de ethiek van zo’n bezoek. Deze mijnen stammen uit de 16e eeuw toen de Spaanse bezetters zilver ontdekten in de bergen rondom Potosí. Binnen no-time zetten zij de Indiaanse bevolking aan het werk om als slaven in zilvermijnen te werken. Deze lokale bevolking vulden ze nog aan met vele tot-slaaf-gemaakten uit Afrika. Al het zilver werd naar Spanje getransporteerd en Potosí zelf groeide uit tot de grootste en welvarendste stad van zuid-Amerika.
300 jaar en 8 miljoen overleden slaven later waren de mijnen uitgeput. De stad trok leeg en enkel een armoedige lokale bevolking bleef over. In deze zelfde mijnen wordt nu nog steeds gewerkt, maar enkel door particuliere ondernemers. Omdat Potosí op 4067meter hoogte ligt heeft het geen andere industrie en is 85% van de inwoners direct of indirect afhankelijk van de mijnbouw. Er worden nu echter nog maar in kleine hoeveelheden zilver en verder vooral zink, tin en lood wordt gedolven. Toch groeien de kinderen van mijnwerkers ook nu nog op tot mijnwerker.
En in deze, nog actieve, mijnen kun je als toerist dus een kijkje gaan nemen. Tussen mijnwerkers die vaak al van kinds af aan in de mijnen werken, rond hun 50e levensjaar ziek en afgeleefd zijn en ondanks dat alles amper brood op de plank hebben. Willen we dat zien? Vroegen we ons af. Kunnen we dat aan onszelf verantwoorden? We spraken hier samen over en besloten uiteindelijk te kiezen voor een organisatie die (zover wij konden achterhalen) de mijnwerkers ook ondersteunt door hen een deel van de tijd werk te bieden als gids. Het feit dat er op zondag, onze dag van bezoek, geen mijnwerkers aan het werk zouden zijn vonden we eerder een opluchting dan een teleurstelling.
Ook onze gids is parttime mijnwerkers parttime gids. Hij neemt ons om te beginnen mee naar de ‘miners-market’ waar sommige mijnwerkers ontbijten en waar cocabladeren, sigaretten, frisdrank, dynamiet, pure alcohol (om te drinken) en andere mijnwerkers-‘benodigdheden’ te koop zijn. Van de cocabladeren wordt beweerd dat ze helpen tegen de symptomen van hoogteziekte. Voor de mijnwerkers die in deze streek geboren zijn is dat echter niet nodig. Zij kauwen ze de gehele dag om hongergevoel tegen te gaan en energiek te blijven. Zo hoeven ze niet de mijn uit om te lunchen maar kunnen ze de hele dag doorwerken. We werden uitgenodigd om hier wat te kopen als presentje, mochten we toch nog zondagse mijnwerkers treffen. Paul en mij leek het de moeite waard om buiten de platgetreden paden te treden en, in plaats van voor de aanbevolen sigaretten, cocabladeren en alcohol te kiezen, gaan we voor een lekker stuk zeep, toffees en vruchtendrank.
Als we bij de mijn aankomen treffen we enkel vrouwen en kinderen die vlak bij de ingang van de mijn wonen. Mijnwerkers weduwen, volgens onze gids. Hij vraagt ons of hij de dames en kinderen onze toffees mag geven. Volgens mijnwerkers zijn chocolade en andere lekkernijen namelijk voor baby’s, zegt hij. De mijnwerkers zijn macho’s, ze zijn trots op hun werk en zwijgen over gezondheidsklachten en de (dodelijke) ongelukken die geregeld gebeuren. Onze gids neemt ons in de mijn als eerste mee naar een beeltenis van een gek mannetje. De god/duivel van de mijnwerkers. Elke vrijdag wordt er bij hem pure alcohol gedronken en sigaretten gerookt en worden er offers gebracht om te vragen om een grote zilverader die hun rijk zal maken. Het is er vooral een bende van lege drankflessen, cocabladeren en sigarettenpeuken die maar eens in het jaar opgeruimd wordt als de mijn ook wordt gezegend door het offeren van een even aantal lama’s. Diens bloed wordt bij de ingang, door de gangen en over het stenen mannetje uitgesmeerd. Een even aantal, voor alles, want oneven aantallen (evenals vrouwen in de mijn) brengen ongeluk. Onze gids vertelt ons over de mogelijkheid tot het vergaren van rijkdom in de mijn. Mijnwerken is volledig gebaseerd op ‘Good Luck’ zegt hij. Heel af en toe gebeurt het dat een mijnwerker in zijn gang een brede zilverader aantreft. Als jij de gelukkige ‘eigenaar’ van die gang ben kun je binnen korte tijd het mijnwerk ontstijgen en voor je het weet heb je villa’s in Buenos Aires, Santiago en een buitenhuis op Mallorca. Maar ja, dan moet je wel héél veel geluk hebben. De meeste mijnwerkers mogen al heel blij zijn als ze brood op de plank hebben, hun kinderen naar school kunnen sturen en op hun 50e nog niet aan de beademing of onder de zoden liggen. Het bezoek was de moeite waard, daar zijn we het over eens. We begrijpen nu beter waar de mensen hier in Potosí van afhankelijk zijn en hoe zwaar het leven van de nog actieve mijnwerkers werkelijk is. Het blijft bijna ongelofelijk dat honderden mannen hier zes dagen per week zo’n 12 uur per dag onder de grond verdwijnen, op zoek naar dat beetje zilver, zichzelf verdovend met sigaretten, alcohol en cocabladeren om dat ellendige werk aan te kunnen.
Inmiddels hebben we een afspraak gemaakt met de dame van het WorkAway adres. We kunnen er over drie dagen terecht en tot haar locatie is het 140km fietsen, meer bergaf dan -op. Iedere ochtend als we op de fiets stappen beleef ik het weer. ‘Wat is het HEERLIJK om weer op de fiets te zitten!’ zeg ik telkens tegen Paul. Ook geniet ik ervan weer in ons eigen huisje, ons tentje, te kruipen ‘s avonds. De eerst avond op het erf van een klein boerderijtje met enkele varkens en een bende pups. De tweede avond met uitzicht op de ‘Puente Sucre’, een uit de kluiten gewassen hangbrug naar een klein dorpje aan de overzijde van de rivier.
En nu zijn we dus in Yotala, aan het schuren, verven, plamuren, timmeren en in de middagen rust en soms een spelletje. Beide zaterdagen bezochten we de stad Sucre waar we de mooie koloniale binnenstad bewonderden en vooral genoten van de gezellige drukte en de vele geuren en kleuren op de grote markt. Over enkele dagen zit onze tijd hier erop. We hebben beide veel zin om weer op de fiets te stappen. Hoe dat zal gaan met de knie is te bezien, maar we willen en gaan in ieder geval weer op pad! Om te beginnen richting Cochabamba. Dat klinkt alleen al leuk, ritmisch en kleurig. Of het dat ook is en hoe de weg er naartoe ons vergaat, dát lees je in de volgende blog!
Voor nu, een hartelijke groet vanuit het hart van Bolivia.
Hasta luego!
Wat een leuke verhalen weer. Alsof je er zelf bij bent!
Sterkte met de knie! (niet te hard trappen dus)
Zo dat was weer een spannende reis , en veel leuke foto,s erbij , hopelijk kun je met je knie toch nog verder komen .
En ik wens jullie verder een goede reis , en hopelijk horen we binnenkort weer van jullie . XXX groetjes Mieke
Hé hangmatblogger 😁
Wát een overvloed aan ervaringen. Wordt je daar niet moe van in je hoofd?
Wees lief voor je knieën en ze zullen je overal volgen. 😘
Fijn dat je even geen last van je knie hebt.
En die rauwe kip zou ik ook niet gegeten hebben hoor 😢
Dat taartje daarentegen ziet er wel lekker uit 😋
Groetjes aan Paul en tot de volgende.
Ha meisje, eindelijk je blog gelezen, daar had ik een zondagmiddag voor nodig, maar deze blijkt zeer goed besteed.
Veel wetenswaardige informatie over de lokale geschiedenis
en dagelijks inspanningen om in levens onderhoud te voorzien,
indrukwekkend maar ook beschamend als je je opnieuw realiseert hoe wij Europeanen
welvaren op hun koloniale buit ten koste van ooit miljoenen mensenlevens.
De kip ziet er rauw uit, maar die zal toch wel gekookt zijn ???
Maar waarschijnlijk niet afkomstig uit de bio-industrie ???
Prachtige fotoos opnieuw,
die mij even laten vergeten dat ik hier mijn enigszins saaie Tilburgse leven leid.
Goed geschreven over je zielenroerselen met betrekking tot je verknochtheid aan het fietsen,
en je zorgen daarover!
En nu op naar Cochabamba ! dat jullie de weg mogen blijven gaan die je goed doet,
veeeeeeeeeeeeele lieve groeten, ook aan lieve schoonzoon Paul van je mamaMia