Afscheid van een reis
Nog 326 kilometers telt onze route naar de kust. Over de laatste 200km mogen we 4500 meter afdalen! Het was Paul’s idee om deze bonusafdaling in de route op te nemen. Wat een beloning zal dat zijn voor al ons klimwerk. De eerste fietsdag leidt ons naar Pomabamba, het enige grotere dorp aan deze zijde van de Cordillera Blanca. De temperaturen zijn er, ondanks de ligging op 3000 meter hoogte, mild. Ook ’s avonds is het nog aangenaam door het stadje te wandelen. Op het centrale plein wandelen en zitten mensen onder de lantaarns. Enkele kraampjes verkopen snacks. Veelal vettig vleeshapjes. Maar na een rondje door de straten stuiten we op een kraampje dat onze favoriete hartige snack verkoopt; papa rellena. Dat is een bolle aardappelkroket met in het middelpunt wat vulling van groente, een stukje gekookt ei en een piepklein beetje vlees, geserveerd met mayo en/of hete saus en soms een blaadje sla. Gezeten op de stoeprand smikkelen we er ieder twee op. Paul neemt nog een gefrituurde cracker met honing na en we drinken bij een ander kraampje nog ieder een warme quinoa drank. Onze buiken zijn gevuld zoals we het het liefst doen, met ‘streetfood’ op een zachte avond op een dorpsplein. Zó vaak hebben we dat deze reis niet kunnen doen, vanwege ons vele kamperen en de vaak koude avonden.
De volgende dag hebben we een rustdag en komen ook onze vrienden Karin en Harold weer aan in hetzelfde dorp. Ze trekken bij ons in het hotel. Ditmaal hebben we écht de tijd om bij te kletsen want ook zij nemen hier een dagje rust. We koken gezamenlijk ontbijt op de binnenplaats van het hotel en treffen elkaar verschillende keren die dag. Het is ontzettend leuk om onze ervaringen uit te wisselen. De volgende ochtend zwaaien we ze al vroeg uit. Wijzelf vertrekken, vanwege een overschot aan tijd, pas rond de lunch.
In de middag fietsen we een mooie klim van 880m. Enkele kilometers voor de top staat een fiets dwars midden op de weg geparkeerd met aan weerszijden een stok. Paul is er al even voordat ik aankom en praat met een jongen die erbij staat. De jongen zegt ons dat we 1 sol (€ 0,25) moeten betalen voor de doorgang. Ik vraag hem waarom we moeten betalen; ‘carretera privado’ zegt hij, een privéweg. Het lijkt me sterk, maar eigenlijk maakt het me ook niet uit. Deze jongen ziet er niet uit alsof ie hier een flinke boterham mee verdiend. En dus betalen we hem beide een sol. Een lokale motorrijder die net na ons bij de jongen aankomt zie ik ook betalen. We trappen het laatste stuk naar de top en besluiten daar onze tent op te slaan. We hebben er een aardige gewoonte van gemaakt, dat kamperen òp de passen. De hoogte deert ons niet meer en écht koud hebben we het in onze slaapzakken al lang niet meer gehad. Daarbij hebben we zowel tot ‘laat’ als vroeg zon als we bovenop een pas kamperen. Hoewel het landschap hier verlaten lijkt komt er net als we de tent inkruipen nog een man met zijn kleine dochtertje voorbij, samen aan de wandel. Ze vinden het maar wat leuk ons hier te treffen en wonen zelf net over een heuveltje in een boerderij. Wellicht zijn we hun eerste buren ooit.
De volgende dag mogen we afdalen. Het wegoppervlak is een stuk slechter dan tijdens de klim. Wanneer we op een splitsing aankomen zit daar een gezin (waarschijnlijk op de bus te wachten). Ik vraag ze welke kant we op moeten voor ‘Pasacancha’ en ze wijzen direct naar rechts. Ik heb er plezier in de weg te vragen in plaats van steeds op de telefoon te kijken voor de route. Paul vertrouwd op mij en de locals en hobbelt achter me aan bergaf over de steeds slechter wordende weg. Na een tijdje begint hij te twijfelen… ‘iets’ in hem zegt dat we de verkeerde kant op gaan… Toch maar even kijken dan? En ja hoor, we hebben de verkeerde afslag genomen. Balen, want nu moeten we een aardig eind terug omhoog. Toch kunnen we het het gezin niet echt kwalijk nemen. Beide afslagen gaan naar Pasacancha. Alleen is deze route 8 kilometer langer en wilden we nu eenmaal de westelijke route volgen. Oepsie.. ik was even vergeten dat we deze splitsing zouden tegenkomen. Even later rollen we bergafwaarts een dorpje in en.. zien we de fietsen van Karin en Harold voor een huisje staan. Zij hebben het enige restaurantje in het dorp gevonden en net lunch besteld. Natuurlijk schuiven we aan. Als we met gevulde magen om de rekening vragen (áltijd vóóraf informeren naar de prijs!) verschieten we even. Dit is met afstand het duurste bordje ‘almuerzo’ dat we in Peru gegeten hebben! Maar ‘ach’, denk ik dan al gauw, ‘al het geld dat we hier besteden in lokale eettentjes, op de markt, bij de bakker, komt sowieso op een goede plek terecht’. Zoveel hebben de mensen hier niet te makken. Toch blijft het altijd leuker om een fooi te geven dan om een ’toeristen-prijs’ gerekend te worden. Even later fietsen we gevieren het dorp uit.
Tegen het einde van de middag komen we aan in de buurt van een dorpje. Het is tijd een kampeerplek te zoeken, want hierna begint een langere klim. Onze allerlaatste klim van deze reis. Al ruim voor het dorpje beginnen we te zoeken naar een kampeerplekje maar alles is óf dichtbegroeid óf moestuin. Het enige openbare vlakke stuk dat we vinden is naast het plaatselijke voetbalveld net buiten het dorp. Het is ons minst mooie kampeerplekje van Peru tot dan toe. Terwijl wij twee flinke pannen soep koken wordt het druk bij het voetbalveld, waar een volleybalnet wordt opgehangen. Toch wordt het een rustige avond. Het spel op het veld is gemoedelijk en nog voor de grote lampen uitgaan en de spelers vertrekken ligt Paul al te slapen.
Als we de volgende ochtend vertrekken kriebelt het in mijn buik. De láátste klim! De weg zou verhard zijn, maar het spijt me geen seconde dat dat niet het geval blijkt en we het grootste deel over een onverharde ondergrond rijden met hobbels en af en toe aardig diep los zand. Ik geniet met volle teugen van het klimmen en balanceren. Voor even ruil ik met Karin van fiets… ‘even proberen’. Zij zoeft met gemak bij me weg terwijl ik zwoeg op haar zwaarbeladen ros met rechte zithouding. ‘Wááácht!’ roep ik al gauw ‘ik wil mijn fiets teruuuuuug!’ Jeetje… wát een sterk benen heeft zij! Ik koester nog maar eens mijn lichte bikepacking setup. Het laatste stuk laten we Karin en Harold voor ons uit rijden, zodat zij een foto kunnen maken van onze aankomst op deze laatste pas van onze reis. Poeh.. poeh… ik heb er geen woorden voor. Als we even later zitten te lunchen net voorbij de pas fiets ik tóch nog even terug naar boven (waar ik wél bereik had) om vanaf daar een appje naar huis te sturen om dit moment ‘live’ met ze te delen.
We dalen af, nu écht over asfalt. Nou ja, voor eventjes dan.. al gauw wordt het weer een hobbelende zandweg. Daar, ver weg van alle bewoning, zit ineens een groepje mensen op een heuveltje. Op de weg spelen een paar kinderen. Als ze ons aan zien komen steken ze hun handen op om ons te laten stoppen. Ze roepen dat we moeten betalen voor de doorgang. Ik kijk eens naar de volwassenen, die er weinig aan gelegen laten. We beschouwen het als kinderspel, zeggen ze gedag en rijden door. Even later tref ik een klein gezelschap aan de wandel. Twee kinderen proberen me tevergeefs de weg te blokkeren met een te kort stuk lint. Ook hen passeer ik met een vriendelijke groet en vriendelijk groeten ze terug. Wat een vreemde boel hier.. zo ver van een dorp of stad. Paul komt naast me rijden en samen stuiten we op nóg een groepje kinderen dat, beter georganiseerd, ons met een gespannen touw de weg blokkeert. Ook zij vragen ons om geld. Ze zijn een stuk onvriendelijker dan de vorige kinderen en proberen ons daadwerkelijk tegen te houden. We besluiten dat we hier niet van gediend zijn en dringen ons toch langs de kinderen heen en rijden verder. Wat volgt: een scheldkanonnade en een bekogeling met kiezels. Paul draait resoluut om en rijdt naar ze terug, waar ook Harold en Karin net aan komen rijden. Ze voeren een hartig gesprekje met de kinderen, volgens wie we moeten betalen omdat zij de weg onderhouden. Het lijkt me sterk… Ten eerste zit de weg vól kuilen. Ten tweede zijn we op een korte afstand meerdere kinderen tegengekomen die ons geld vroegen. Ten derde zijn we net een daadwerkelijke werker gepasseerd die met geschikt materieel het wegoppervlak aan het verbeteren was. Achteraf heb ik er eigenlijk spijt van dat ik ze niet wat gegeven heb, ze kunnen het goed gebruiken. Maar de manier waarop het ging voelde vals en maakte dat we juist in de verdediging schoten in plaats van hulpvaardig werden. Jammer.
We brengen de nacht door in een piepklein dorpje bestaande uit hotelletjes, winkeltjes en restaurantjes. Een stop voor velen op doorreis van de ene naar de andere zijde van de Cordillera Blanca. Net als we in bed liggen begint er flink getoeter buiten. Wat een verkeersdrukte! Dan beginnen ook een paar mannen flink te schreeuwen. Na enige tijd kijk ik toch even van achter de gordijnen naar buiten. Het smalle straatje (gelegen tussen een smal bruggetje en een haarspeldbocht) staat bomvol met verkeer. Grote vrachtwagens, busjes en auto’s hebben elkaar zodanig klemgereden dat ze niet meer voor- of achteruit kunnen. Het ziet er bijna komisch uit. Enkele mannen rennen er tussendoor in een poging de bende te dirigeren. Mijn hemel, je zult hier wonen. Dan is het denk ik bijna elke avond bal. Uiteindelijk lost het verkeersinfarct op, keert de rust terug en vallen wij in slaap.
De volgende dag rijden we bergafwaarts nog een stukje met Karin en Harold op over een weggetje dat inderdaad ooit geasfalteerd was. Bij onze afslag nemen we afscheid. Wij dalen af de kloof in. Zij volgen zuidwaarts de afdaling langs de berg richting Huaraz, hun eindpunt. Wat was het leuk om zo een stukje samen op te rijden! Nu, de allerlaatste dagen, is het weer aan ons tweeën… uuh, drieën.. Giraf natuurlijk niet vergeten! In 12 kilometer dalen we nog eens 1000 meter af, naar het thermale bad onderin de kloof. We hebben nog altijd ’tijd over’ dus besluiten we de middag aan het warme zwembad door te brengen met een beetje dobberen, lunchen en een spelletje. In de namiddag fietsen we enkel nog een stukje om een kampeerplekje te vinden. De omgeving, hier op slechts 1700 meter, is droog en stekelig. Uiteindelijk vinden we een vlak plekje om de tent op te zetten, tussen de cactussen, dat wel… Zodra de tent staat vluchten we naar binnen want we worden belaagd door steekvliegjes. Getsie.. doe ons maar 4000 meter boven zeeniveau! De volgende ochtend, je raadt het al, heb ik een lekke band. We dragen alle spullen naar de weg om meer lekke banden te voorkomen. Paul legt een nieuwe binnenband op de velg terwijl ik al waaierend de vliegjes van hem afhoud. ‘Liefde is…’
De volgende ochtend fietsen we het toepasselijk genaamde dorp ‘La Pampa’ binnen. Een piepkleine oase van vriendelijke mensen en groene moestuintjes. Toch worden we voor onze groenten naar de rijdende groenteman gestuurd, waar we met veel nieuwsgierigheid ontvangen worden. Als duidelijk wordt dat wij graag avocado’s willen maar de groenteman deze niet heeft gebaart een van de andere klanten ons te wachten. Even later komt hij terug met een enorme avocado! Van betalen wil hij niets weten. Wanneer we in een winkeltje nog enkele inkopen doen worden we door de enthousiaste verkoopster verleid om ook een smoothie en taartje bij haar te bestellen en op te smikkelen. En zo zijn de steekvliegjes en de lekke band alweer gauw vergeten.
Vanuit La Pampa fietsen we een onaards uitziend landschap in. We kijken onze ogen uit, tot ik wéér lek heb. Waarschijnlijk zat het stekeltje nog in de buitenband. Een herhaling van het ochtendritueel volgt. Wat een kanjer is Paul toch, dat hij stééds maar mijn lekke banden plakt, ik hoef slechts zijn lieftallige assistente te spelen. Als de band weer hard staat volgt een steile serpentines afdaling naar de rivier. Beneden gekomen kijken we eens op de gps: nog 120km naar de kust, nog 1300m dalen. Dat klinkt misschien als heel wat, maar het komt neer op een dalingspercentage van een schamele 1%. Een soort van vals plat! Wat we tijdens de haarspelden al vreesden blijkt waar; er waait een harde wind door de kloof van onze ‘afdaling’, vol in ons gezicht. Gelukkig is de kloof prachtig! Maar ook, lang! Pauls humeur zakt tot onder zeeniveau nog voordat wij dat doen. Hij had zo uitgekeken naar deze afdaling, maar nu blijken we alsnog te moeten trappen, tegen die stomme wind in! Vermoeid komen we bij een dorpje aan. Het hotel is nog ‘in aanbouw’, maar gelukkig mogen we in een lege opslagruimte onze tent opzetten. Veilig van de harde wind. We kunnen de wc’s gebruiken en zelfs een ijskoude douche nemen. Het is niet de slechtste laatste kampeerplek die we ons hadden kunnen indenken voor deze reis… maar wel bíjna, wat mij betreft. En Paul? Die is al lang blij dat ie van de fiets is en in de tent ligt.
We boffen dat de volgende dag de wind ietsje gaat liggen. Na een tijdje rijden we weg uit de droge rotsachtige omgeving en de landerijen binnen. Overal om ons heen zien we pepertjes! Leuk om nu eens te zien hoe deze pepertjes groeien en gedroogd worden, om uiteindelijk te worden vermalen tot de chillivlokken die wij in Nederland geregeld door het eten doen.
In de middag fietsen we Chimbote binnen, een vissersstad, waar we de bus naar Lima zullen pakken. Zodra we het busstation naderen bereikt de vislucht onze neuzen. Wat een stank! Je zult hier wonen! We boeken bustickets voor diezelfde avond en gaan op zoek naar een douche. Die vinden we op de lokale markt. Althans, daar vinden we een kraan hoog aan de muur met koud water die verkocht wordt als ‘douche’. Beter dan niks! We vullen de uren tot vertrek nog met wat eten en inkopen doen voor een nacht in de bus. Mocht het niet lukken te slapen dan zijn een zak chips, reep chocolade, etc. ‘onontbeerlijk’ voor zo’n lange rit. De bus blijkt comfortabel en ik heb zelfs wat uurtjes geslapen als we ’s ochtends in alle vroegte in Lima aankomen. In de donkere bus zoeken we onze spulletjes bij elkaar en haasten ons naar buiten om erbij te zijn als onze fietsen worden uitgeladen. Als we goed en wel bepakt bij de wachtruimte van het station staan, schiet het als bliksem door me heen: ‘GIRAF!!!’ Ik ren weg bij Paul en de fietsen en ga voor de wegrijdende bus staan. Ik zwaai en gebaar tot de chauffeur de deur open doet en spreek spontaan geen woord Spaans meer. Ik ren naar onze plekken achter in de bus, een medewerker komt naast me staan. ‘Yo buscando…’ zeg ik. ‘ik zoek…’. Mijn hart bonst. Met het lampje van mijn telefoon vind ik hem onder de stoel. Giraf!! ‘Es muy importante!! Muy importante!!’ zeg ik tegen de medewerker die een beetje grinnikt. Ik ren terug naar Paul, die me ineens kwijt was en laat hem Giraf zien. Ik voel me zo schuldig, de tranen staan bijna in mijn ogen. Ons maatje! Ik stop Giraf in mijn schoudertas ín mijn voortas. Ik durf hem even niet in mijn stuurtasje te doen in deze grote stad, na wat er net gebeurd is.
We rijden de stad in op zoek naar een koffietentje om de tijd te overbruggen tot we in onze hostelkamer kunnen. We vinden op dit vroege uur alleen een tankstation. Ik moet nog steeds van de schrik bekomen. Even later leid ik ons door de drukke stad richting ons hostel, waar we vermoeid op bed ploffen. We maken een lijstje met de dingen die we in de komende dagen hier in de stad willen en moeten: fietsdozen zoeken, souvenirs, pannenkoekenhuis in Nederland reserveren, wandeltour, vegetarisch restaurant, blog schrijven en naar een medisch laboratorium. Met Pauls buik gaat het eindelijk goed, maar met de mijne… Ik heb sinds een paar dagen toenemende buikpijn en het lijkt ons beter híér laagdrempelig even een testje te laten doen dan in Nederland via afspraken en wachtlijsten. De eerste dag in Lima doen we uiteindelijk ‘niks’. De volgende dag is mijn buikpijn ineens enorm toegenomen en loop ik kermend en krom door de stad op zoek naar souvenirs en een laboratorium. Als ik de volgende dag een test doe blijk ook ik door giardia getroffen te zijn. We halen een kuur bij de apotheek terwijl we de veel te grote souvenirmarkten afstruinen. Misschien was het tóch niet zo’n goed idee om het ‘souvenir-shoppen’ tot Lima te bewaren. Het is hier zoeken naar een speld in een hooiberg om een écht mooi of bijzonder souvenirtje te vinden. Van een blog schrijven en een wandeltour komt niets meer. We doen alleen wat écht moet en proberen op die routes nog wat ‘bezienswaardigheden mee te pakken. Aan het einde van iedere dag kruip ik met mn knieën onder m’n kin van de buikkrampen in bed.
De hele reis zijn hebben we een oogje open gehouden op zoek naar een vriendinnetje voor Giraf. Onze vrijgezel zou maar wat graag een leuk alpaca meisje tegenkomen. Zo nu en dan hebben we er enkelen gekeurd en er waren heus schoonheden bij, maar stuk voor stuk stonden ze met hun vier pootjes op de grond. Dat knuffelt zo moeilijk… vond Giraf. Zou hij dan echt als vrijgezel terug naar Nederland moeten keren? Als klap op de vuurpijl word ik in een winkel staande gehouden. Of ik niet een ’tasje’ wil voor mijn ‘aankoop’? Ik begrijp niet precies wat er gevraagd wordt. Ze herhaalt de vraag en wijst op Giraf die met z’n koppie uit mn schoudertas steekt. Ik haal hem eruit.. Pas als ze zijn bruine snoet ziet begrijpt ze haar fout. Uit haar excuses blijkt wel dat ze me geen gunst deed met haar ’tasje’ maar me aansprak op winkeldiefstal!
Voor onze laatste 2 dagen in Lima hebben we afgesproken bij een ‘casa de ciclistas’ in de buurt van het vliegveld. Daar staat ook een doos met spullen die we al eerder naar Lima stuurden en de eigenaar heeft al een taxibusje voor ons geregeld naar het vliegveld. Als we daar aankomen valt het ‘wat tegen’. De gastheer laat ons geen seconde met rust en onze slaapplek blijkt op de grond in de woonkamer te zijn. Ik verga nog altijd van de buikpijn en uiteindelijk weten we de goede man duidelijk te maken dat ik toch écht wat meer rust en privacy nodig heb dan in zijn (door nog 4 andere reizigers gevulde) huis. Gelukkig heeft hij er begrip voor. We zoeken een hotelletje waar ik op bed ga liggen terwijl Paul in het ‘casa’ onze fietsen demonteert en inpakt. De volgende dag doen we de laatste paar klusjes en dan breekt de laatste avond van onze reis aan.
Het voelt RAAR. We zijn nu al een week van de fiets en de hele reis lijkt zó ver weg. Het geregel, het ziek zijn, de stad, heeft onze hoofden en lijven gevuld en het reisgevoel verdrongen. Het doet me verdriet dat het zomaar ‘verdwenen’ lijkt. Het was ZO groot, zo mooi en zó intens. En nu laat het zich door een weekje in de stad verdrijven tot ver in de achtergrond? Ook Paul voelt het. Hij troost ons met de gedachte dat het heus wel weer terugkomt, als we er straks in Nederland over vertellen, onze laatste blogs schrijven, de foto’s laten afdrukken en thuis ophangen, onze souvenirs een plekje geven. Ik hoop dat hij gelijk heeft! Want eigenlijk ben ik nog helemaal niet klaar om de reis achter me te laten.
Na een turbulent vertrek de volgende ochtend vroeg (geboekte taxi zegt af en tassen moeten na lange tijd in de wachtrij bij de check-in ineens verplicht voor grof geld ‘geseald’ worden) zitten we op tijd klaar voor ons vliegtuig. Ik besluit het allemaal maar even los te laten en te laten gebeuren. De laatste week die werd gekleurd door ziekte en door de stad sjouwen, de reis die zo ver weg lijkt, het naar Nederland teruggaan zonder ‘doel’ daar, het verdriet dat de reis waar ik zó lang naar uitgekeken heb, die zó onzeker was vanwege mijn knieklachten, nu voorbij is. Het is teveel om nu allemaal te verwerken. Dus leg ik het onverwerkt naast me neer en zet ik zodra het uitzicht op de aarde onder ons verdwenen is een film op die me even wegvoert naar een andere werkelijkheid. Dankzij een slaappilletje dommel ik het grootste deel van de vlucht terwijl Paul naast me films ‘binged’. Tijdens de overstap in Madrid eten we broodjes met onze laatste Peruaanse avocado en tomaat. Niet veel later verschijnt het Hollandse platteland onder ons. Als het vliegtuig de grond raakt slik ik een brok in mijn keel weg. Dit was het, onze reis. De reis waar we zo lang naar hebben uitgekeken.
Ik zeg ‘Het is voorbij!’ maar Paul corrigeert me wijs: ‘Het is volbracht!’
In de volgende blog zal ik jullie nog vertellen hoe onze ontvangst op Schiphol was en hoe we het ervaren om ons leven in Nederland weer op te pakken of vorm te geven.
Tot dan!
Groetjes vanuit Den Haag..
Ik zeg “Het is over!”
maar Paul corrigeert me wijs;
“Het is volbracht!”